Vroeger dacht ik altijd dat mijn oma op de postzegels stond. Omdat ze qua gezicht en zeker qua kapsel wat weg had van koningin Beatrix. Maar vooral omdat ze in mijn kleine kinderwereld een belangrijke en bijzonder geliefde vrouw was. Natuurlijk stond zij op alle postzegels.
Opa en oma Bruinincx woonden vroeger in dezelfde straat. Wij op 2, zij op 15, aan de andere kant van de U-bocht. We deelden het Brabants Nieuwsblad, die mijn broertje of ik vaak moesten gaan halen. We waren er sowieso ieder weekend. Met opa knutselden en schilderden we en hij leerde ons fietsbanden plakken. Oma maakte lunchhapjes klaar die we thuis niet kregen: stukjes augurk om de boterham met kaas of leverworst te versieren, of brood met roomboter en basterdsuiker. Opa sneed nog zelf aardappels tot friet, die we aten uit een koffiefilter. Met slasaus van Gouda’s Glorie, uit zo’n glazen fles.
Opa en oma vertrokken ruim 25 jaar geleden al uit onze straat en opa overleed helaas vrij kort daarna en veel te vroeg aan de gevolgen van lymfklierkanker. Op 27 juli 2000, hij was 73, draaide hij zich ’s morgens nog één keer om, om niet meer wakker te worden. Oma is nooit over het gemis van haar grote liefde heen gekomen. In het begin zat ze ’s avonds regelmatig met de urn met zijn as erin op schoot en het kostte haar lange tijd moeite om de zin van het leven weer op te pakken. Oma is, behalve vreselijk lief en zorgzaam, ook een strenge piekeraar en een zware somberaar. Dat heb ik van geen vreemde.
Een taaie is het ook. Zaterdag 13 september werd ze 95 jaar oud.
Dat weekend vloog ik naar Nederland om mijn ouders te helpen verhuizen. Ook voor hen was het huis in de Molenbeekstraat te groot geworden en vooral de gezondheid van mijn vader vroeg steeds dringender om wat ze tegenwoordig een nultredenwoning noemen, een vlot vastgoedwoord voor bejaardenflat dat desodanks het gevoel van piepende wagens en stramme rollators niet weg kan nemen.
Het was hoog tijd, het oude huis werd door de verhuurder al jaren nauwelijks meer bijgehouden omdat het bij vrijkomst toch verkocht zou worden. Het zadeldak met doorzon uit 1970 verkeerde in een staat van begin van deze eeuw. De volgende eigenaar mag een andere badkamer plaatsen en een nieuwe keuken uitzoeken.
Sinds ik in Portugal woon, beschouw ik ieder bezoek aan oma, mijn laatste nog levende grootouder, als potentieel het laatste maar iedere keer is er toch weer een nieuwe kans geweest. Onze gesprekken werden er alleen maar beter van. Ook in het weekend van haar verjaardag liep ik weer binnen en babbelde een uurtje met het ouwe mensje, dat ook tijdens de coronajaren altijd blij was met bezoek, iets dat niet iedereen aandurfde. “Och schei uit. Ons liev’ vrouwke doar bove zorg’ wel voor mijn”, zei ze dan in haar platte Roosendaals en als overtuigd gelovige in de Heilige Maria. Corona heeft ze nooit gekregen, of ze heeft het niet eens gemerkt.
Mijn moeder is haar oudste dochter (van vijf kinderen) en ik ben haar eerste kleinkind (van twaalf, en een inmiddels niet meer bij te benen aantal achterkleinkinderen). Als oudste heb ik altijd de hoogste bescherming genoten van de kleine matriarch. Wat ik ook fout deed, hoe zeer mijn puberteit anderen tot waanzin dreef of hoe vaak ik ook bleef zitten of van opleiding wisselde: oma nam het steevast onvoorwaardelijk voor me op. Ze brandde altijd kaarsjes voor me bij haar Mariabeeldje als ik iets groots of belangrijks moest doen. Als overtuigd atheïst heb ik haar onwrikbare vertrouwen in het hogere altijd in dank en als aanmoediging aangenomen.
Oma is desondanks niet van het toeval en heeft haar eigen dood al jaren geleden tot in de puntjes voorbereid. Alles is geregeld, van de kerk en de pastoor tot de kleding voor in de kist en de worstenbroodjes (geen cake!) voor bij de condoleance. Alles gereed om zich eindelijk weer bij haar Piet te kunnen vervoegen. Maar de gezondheid werkte niet mee: klein van gestalte maar onverwoestbaar en geestelijk pienter, scherp en soms ook onmogelijk, vooral voor haar eigen kinderen en zeker voor de kouwe kant. Zelfs een paar tia’s hadden een verwaarloosbaar effect op haar gestel en geest. Alles werkte stug door zoals het hoort.
In het weekend van haar 95e verjaardag klaagde ze wel wat over kleine pijntjes en verzuchtte ze hoe moeilijk het werd om in haar dagboek te schrijven, waarin ze iedere dag, alle dagen, praatte tegen opa en waarbij ieder bericht werd afgesloten met “Jouw Wies”. Als ze niet meer kon schrijven, zei ze, dan was het echt mooi geweest. “Klaar.” Na de laatste familiedag had ze ook al gezegd dat het de laatste was. “Volgend jaar ben ik er niet meer.” Maar dat zei ze al een jaar of vijf, dus dat zou ook wel weer loslopen.
“Ik hoop dat ik in mijn slaap mag gaan. Als het maar geen pijn doet. Daar ben ik wel eens bang voor”, vertelde ze bij mijn laatste bezoek in het St. Elisabeth, een voormalig klooster waar ze de laatste jaren tot haar grote trots en tevredenheid mocht wonen. Maar verder begon ze er nu toch wel echt zin in te krijgen. De noodknop om haar pols, waar de zorg rap op reageert, was op papier verbonden met haar wens om, als het zo ver zou komen, niet gereanimeerd te worden.
Toen de thuiszorg die zondagmiddag kwam, maakte ze nog een foto van ons samen en nam ik afscheid, steeds iets zekerder dan de vorige keer dat het de laatste keer zou kunnen zijn. In een opwelling deelde ik het kiekje.
Mijn ouders verhuisden in de dagen daarna, het ouderlijk huis is leeggeruimd een onherkenbaar karkas. Voor een goeie drie ton mag de volgende bewoner er mee doen wat ie wil. Ze zullen het binnen enkele maanden tot iets nog onherkenbaarders verbouwen, zoals met andere huizen in de straat al eerder is gebeurd. Vitrages en gordijnen worden klapluiken met lamellen. Donkere rolluiken in plaats van kleurrijke zonneschermen. De toch wel karakteristieke voordeuren misschien vervangen door iets van kunststof. Groene tuintjes verstenen tot grijze tegels met antracietkleurige ornamenten of grote potten met een fruitboompje of bonzai, net sterk genoeg om verwaarlozing enigszins te doorstaan.
Terug thuis kwam twee weken later een toch nog onverwacht bericht: vocht achter oma’s longen en een verzwakt hart dat het niet weggepompt krijgt, zorgden voor spannende momenten. Ineens is Portugal dan verdomd ver weg - de eerste keer in bijna vier jaar dat dit besef zich op de voorgrond dringt. Maar met alerte zorg en wat medicijnen ging het toch al snel weer beter. Onverwoestbaar op het onbegrijpelijke af.
Eventjes althans, want we wisten direct dat het een lapmiddel was. Dat hart wordt niet meer sterker. Haar wil ook niet meer. De huisarts zag nog geen aanleiding om tot definitieve besluiten over te gaan. Een ziekenhuisbed werd de woonkamer in gereden, waar haar kinderen en de meeste kleinkinderen om beurten op audiëntie kwamen - sommigen meermaals, enkelen dagelijks. Oma, spijkerhard voor zichzelf en zorgzaam voor haar geliefden, troostte iedereen. Ze was vorig weekend overtuigd dat het woensdag zou gebeuren, “want woensdag wordt het mooi weer.” Ze bezwoer ons, opgewekt en nog maar eens, dat het goed was zo.
Dat is het ook. Dat vindt ook iedereen. Alle kleinkinderen zijn volwassen. Alle kinderen begrijpen haar vurige verlangen om opa weer te zien. Het stond op schrift. Het was bekend. Het is haar wil. Nochtans is het een ingewikkelde gewaarwording om verdriet en opluchting tegelijk te voelen. Nog vreemder is het om een dag, datum en exacte tijd voor een overlijden te kunnen agenderen, met een datum voor de uitvaart en zelfs de vliegtickets al geboekt voordat oma haar laatste adem heeft uitgeblazen.
Op woensdag werd de toestemming verleend. Woensdag was het mooi weer.
Twee keer kon ik haar nog bellen, want scherp bleef ze meestentijds nog steeds. De laatste keer was videobellend terwijl mijn moeder de telefoon voor oma omhoog hield. Vanuit haar bed sprak ze met heldere ogen dat ik niet mocht huilen. Dat het goed is zo en dat het een feestelijke mis wordt straks. “Opa wacht op mij. Jullie zijn allemaal goed terecht gekomen. Ik heb een mooi leven gehad. Drink er nog maar een wijntje op.” Kushandjes.
Vrijdagmorgen 17 oktober om tien uur is ze vertrokken, op wat ze zelf een feestdag noemde. Haar jongste zoon speelde nog een liedje voor haar af van Toon Hermans, die voor opa een inspiratie was voor veel van zijn eigen liedjes en gedichten. Ze ging zonder pijn en zonder lijden, in de rotsvaste overtuiging dat ze haar Piet weer zou zien en met een ongekende kracht om haar kinderen en kleinkinderen diep verdrietig maar ook opgelucht achter te laten. Op de allerlaatste foto zwaait ze naar de camera. Opgewekt.
Mijn oma zou een eigen postzegel moeten krijgen.
Felicitatie-telefoontje aan haar jongste zoon (64), 29 september 2025
Dank u allen voor de warme reacties. Twijfelde of zoiets, zo’n verhaal als dit, hier en zo openbaar thuishoorde. De reacties onderstrepen dat de afweging toch goed is gemaakt. Dank.
Ontroerend mooi Bart